Soekot, dat een vreugdevol feest is, wordt beschreven in de Tenach (de Hebreeuwse Bijbel) in Leviticus 23:33-43, waarin de Israëlieten (en daarmee ook hun nakomelingen de Joden) wordt opgedragen dit feest elk jaar te vieren.
Soekot is een pelgrimsfeest. Toen de Joodse Tempel nog bestond vierde men dit feest ook daar door aan God dankoffers voor de laatst binnengebrachte oogst te brengen.
15 Tisjri
Het feest begint op de 15e van de maand tisjri van de joodse kalender. Vanwege de oriëntatie op de maanstand wijkt deze kalender af van de algemene of gregoriaanse kalender waardoor Soekot op laatstgenoemde kalender elk jaar op andere dagen valt maar wel altijd in de periode van eind september tot eind oktober. De eerste twee dagen van Soekot gelden als feestdag (jom tow) waarop niet wordt gewerkt (buiten Israël, in Israël is dit alleen de eerste dag).
De twee dagen die volgen op Soekot zijn ook feestdagen, namelijk Sjemini Atseret en Simchat Thora. Vaak worden deze dagen ook nog tot Soekot gerekend.
Soeka
Volgens het gebod dient men gedurende Soekot in een Soeka ofwel loofhut te verblijven. Vaak wordt hiervoor een hut in de tuin of op een balkon gemaakt. Daarbij is het een vereiste dat door de dakbedekking de sterren zichtbaar blijven; vandaar dat het dak met “loof”, bijvoorbeeld riet of dennengroen, afgedekt. Soekot is vooral een feest dat thuis gevierd wordt, met veel gasten.
Het eten van een maaltijd in een dergelijke hut geldt al als vervulling van het gebod, hoewel het er meer mee overeenkomt als men, indien mogelijk, ook erin overnacht, wat ook wel wordt gedaan. Het dak van de hut moet van takken en gebladerte van bomen en ander plantaardig materiaal zijn gemaakt, niet van ander materiaal, zoals kunststof. Verder zijn er nog andere eisen die aan het opzetten van de hut worden gesteld. De loofhut wordt verder versierd met vruchten en groenten.
Arba’a miniem
Volgens Leviticus 23:40-41 moeten er vier producten van bomen, arba’a miniem genoemd, worden gebruikt om daarmee zeven dagen lang voor God vreugdevol te zijn. Deze vier boomproducten, ook wel de vier soorten genoemd, zijn:
loelav – een zeer lange palmtak
hadassiem – drie mirtetakken
aravot – twee beekwilgtakjes
etrog – grote en geurige citrusvrucht
Hadassiem, aravot en loelav worden tezamen gebundeld terwijl men de etrog ertegenaan houdt. De bedoeling is dat men tijdens het lezen van bepaalde Psalmen op Soekot naar alle vier windrichtingen, naar boven en beneden, naar voren en achteren zwaait met deze bundel. De symbolische betekenis hiervan is dat men God vraagt voor al het groen te zorgen. Deze zwaaiende beweging staat bekend als het sjokkelen (zwaaien) met de loelav.
Symboliek
Met deze arba’a miniem wil men aan de hand van haar eigenschappen een bepaalde symboliek van het Joodse volk uitdrukken:
de etrog is geurig en smakelijk: slaat op die Joden die zowel de Thora bestuderen als dat ze hem ook toepassen
de loelav is geurloos maar wel smakelijk: slaat op die Joden die zich hoofdzakelijk beperken tot Thorastudie
de hadassiem zijn geurig maar smaakloos: slaat op die Joden die niet aan Thorastudie doen maar hem wel toepassen
de aravot missen beide: slaat op die Joden die noch de Thora bestuderen noch hem toepassen.
Echter, vanwege het feit dat ze alle vier tezamen worden genomen, vult de een aan wat de ander mist. Zodoende bereikt het Joodse volk als geheel toch hun doel, namelijk de Thora bestuderen en hem toepassen.
Ook in de synagoge wordt met deze bundel gezwaaid: namelijk tijdens bepaalde gedeeltes van het zogenoemde Hallel, de reeks van psalmen 113 t/m 118, en wel op de volgende wijze:
naar het oosten
naar het zuiden
naar het westen
naar het noorden
naar boven (hemel)
naar beneden (aarde)
Daarna worden er ‘hakafot’ (ommegangen) gemaakt: een processie waarin iedereen z’n loelav rechtop voor zich houdt en tijdens het zingen van de woorden ‘Hosjia Na’ (=Help toch) een rondgang om de bima maakt waarop een of meerdere mensen met een thorarol staan. Dit doet men elke Soekotdag en op de laatste – de zevende – dag, Hosjana rabba, doet men dit zelfs zeven maal.